Geschiedenis van de rozenkrans

HOME MIJN VERZAMELING PATERNOSTER
BOLLETJES
BEURZEN EN DOOSJES

Waar komt de naam ‘paternoster’ en ‘rozenkrans’ vandaan en uit welke tijd dateren de eerste exemplaren?

De paternoster werd bij aanvang gebruikt om de tel niet kwijt te raken bij het opzeggen van een reeks eenvoudige gebeden. Men zegt dat kluizenaars, met dit doel, keitjes gebruikten. Van waar het gebruik om een simpel gebed zoals het onzevader en het weesgegroet tientallen keren te herhalen? Men denkt dat dit gebruik ontstond in de jaren 1000-1100. Tot die tijd waren de abdijen meestal bevolkt door kloosterlingen voor wie het Latijn de basistaal was voor hun gebeden en psalmen. Meer en meer ontstond in de abdijen de behoefte aan werkkrachten en helpers, lekenbroeders die het Latijn niet machtig waren. Terwijl de monniken zo’n 150 verschillende psalmen reciteerden, baden de broeders 150 keer eenzelfde gebed, zoals bijvoorbeeld het onze vader. Om de tel niet kwijt te raken bezigden ze een snoer met knopen of kralen. Zo ontstond de eerste vorm van paternoster.

Maar hoe rijmt men nu de paternoster, die onze vader betekent, samen met rozenkrans, die hoofdzakelijk uit weesgegroetjes bestaat? In de 13de eeuw kent de Mariadevotie plotseling een grote bloei. In de volksvroomheid gaat het mariale element overheersen, ook buiten de kloosters onder de ongeletterden. De toenmalige vorm van paternoster wordt een populaire vorm van Mariaverering.

In de Middeleeuwen bestond een gebruik om bij bepaalde gelegenheden het hoofd van jonge meisjes met rozen te omkransen. In enkele middeleeuwse verhalen wordt Maria omwille van haar maagdelijkheid ‘rose’ genoemd. En volgens de middeleeuwse roman ‘Roman de la rose’ heeft de liefde om het hoofd ‘un chapelet de roses’, een rozenkrans. Zo ziet men stilaan dat de aaneenschakeling van groeten aan Maria, de vrouw die men vereert en aanbidt, als een krans van rozen wordt beschouwd en tenslotte wordt, in overdrachtelijke zin, het snoer waaraan men deze groeten aftelt rozenkrans of rozenhoedje genoemd. Vooraleer tot de huidige vorm te komen, heeft de rozenkrans tot het einde van de Middeleeuwen een voortdurende ontwikkeling doorgemaakt.
Ten einde het gedachtenloze herhalen van het weesgegroet te vermijden en tevens om de betekenis van deze Mariagroet te benadrukken, ging men na de aanhef van het Ave Maria of ook na het laatste woord ‘Jesus’ bepaalde zinnen inlassen, bijzinnen waarin telkens aan een feit uit het leven van Maria of van Christus herinnerd werd. Dit veronderstelde dat men kon lezen. Voor de ongeletterden ging men dus verder: de bijzinnen hadden nog enkel betrekking op feiten uit het leven van Maria of Christus die gemakkelijk in hun geheugen bleven hangen en tot hun fantasie spraken. Zo vindt men in de gebedenboeken van begin van de jaren 1600 de drie thans bekende reeksen van 5 mysteries.

Als verspreiders van de rozenkransdevotie worden vooral genoemd de kartuizer Dominicus Prothenus en de dominicaan Alanus de Rupe. Volgens de legende is het wel Dominicus die de rozenkrans ontving uit de handen van de heilige Maagd om de Mariadevotie te verspreiden. Dominicus leefde van 1170 to 1221. In de Sint-Salvatorkerk te Brugge hangt een schilderij dat deze schenking voorstelt. Een soortgelijke afbeelding siert ook de frontpagina van het boek van De Lalaing uit 1655 over het broederschap van de rozenkrans. Meerdere malen werd er gepoogd deze legende aan andere heiligen te verbinden doch dit werd telkens door de paus verboden. Aangezien de heilige Dominicus de orde der predikheren stichtte en deze legende zo steevast verdedigd en verspreid werd, is het niet te verwonderen dat alleen de predikheren alles voor het zeggen hadden over het broederschap van de heilige rozenkrans, dat achteraf gesticht werd. Het was paus Sixtus IV die in 1479 de rozenkransdevotie goedkeurde en er aflaten aan verbond. Voor de rozenkransbroederschappen kwam er zelfs een rozenkransfeest, ter herinnering aan de overwinning van de christelijke vorsten op de Turkse vloot in 1571 te Lepante, welke werd toegeschreven aan het  rozenkransgebed van paus Pius V en de broederschappen. De Spaanse en Portugese dominicanen hebben daarna de rozenkransdevotie over de ganse wereld uitgedragen. Lid worden van het rozenkransbroederschap was heel eenvoudig. Het volstond zijn naam in het register van het broederschap te laten noteren bij een monnik van de predikheren. In het boekje ‘Het geestelijk rooselaerken’ staat de vermaning dat men behoort sijn selven te doen inschrijven in het broederschap van het Heiligh Roosenkransken. Alle soorten mensen mochten ingeschreven worden, jong en oud, ook de overledenen. Iemand moet dan voor hem één maal per week een volledige rozenkrans bidden, zo lang hij dat wou. Een lid van het broederschap moet een gewijde rozenkrans bezitten met 5, 10 of 15 tientjes en die één maal per week volledig lezen. De Mariadevotie is zodanig populair dat iedere paus uit die periode er aflaten aan verbindt. Het regent volle aflaten uit de bullen van Urbanus IV, Sixtus IV, Leo de tiende, Clement VII en Pius de vijfde. En ook bijzondere aflaten, bijvoorbeeld:
100 jaar en 100 quarantaines, één maal per dag voor de leden die, berouw hebbend over hun zonden, de rozenkrans dragen op hun lichaam of in hun klederen.
50 jaar, één maal daags voor wie vijf tientjes bidt in de kerk van het broederschap, in de kapel van de rozenkrans of in een deel van de kerk van waaruit men het altaar van de rozenkrans kan zien.
10 jaar en 10 maal 40 dagen, 5 jaar en 5 maal 40 dagen, enz… , de keuze is enorm
Hieronder een foldertje uit 1882 over het ‘Rozenhoedje der Zielen des Vagevuurs’. Door de bijzondere gebeden, toegevoegd aan deze rozenkrans, kon je maar liefst 51210 dagen aflaat verdienen. Er is zelfs een bijvoegsel waarmee je nog extra 900 dagen aflaat kon bij winnen. En al deze aflaten kon men dan nog eens vermeerderen met 7 jaren en 7 maal 40 dagen door het rozenhoedje te bidden vóór een beeld van het Heilig Hart van Jesus, aan de openbare verering uitgesteld.

              vagevuur aflaten vagevuur aflaten
              vagevuur aflaten vagevuur aflaten

Er bestond ook een broederschap van de eeuwige rozenkrans, gesticht in 1635 te Bologna. Dit broederschap bestaat uit secties van 24 leden die, ieder op een vastgesteld en verschillend uur van de dag, de rozenkrans bidden zodat de rozenkrans de hele dag door gebeden wordt. Meerdere secties vormden een divisie, ieder met een chef, een weekchef, een maandchef of een jaarchef. Zo werd de rozenkrans het hele jaar door gebeden. Dit broederschap verdween tijdens de Franse Revolutie.
Tenslotte was er ook nog het broederschap van de levende rozenkrans, gesticht te Lyon in 1826. De leden verenigen zich in groepen van 15 leden die, als in een loterij, elk één van de 15 mysteries kiezen en dat tientje bidden iedere dag gedurende de ganse maand.
Als het hele jaar door, overal, de rozenkrans gebeden wordt, is het toch niet verwonderlijk dat men overal mirakels gaat zien. Deze ‘wonderbaerlijcke miraekelen’ werden in twee boeken beschreven door een zekere Peeter Vloers, predikheer en prefect van het Aartsbroederschap in 1685.