boven
 

Ontstaan en evolutie

HOME INLEIDING FUNCTIE OPBOUW TEKSTZIJDE VERZAMELTHEMA'S TEKSTEN

Sedert wanneer kennen we het gebruik van bidprentjes en hoe en waar is het ontstaan?

Het bidprentje is een aanpassing van het devotie-, gebeds- of heiligenprentje, dat gedurende de contrareformatie het licht zag. Het waren kleine blaadjes perkament of papier met een voorstelling van Christus, een heilige, een godsdienstig symbool of een tafereel uit de bijbel.

Bidprentjes, met de hand geschreven, dateren uit de jaren 1600. De gedrukte daarentegen duiken slechts uitzonderlijk op rond 1730, in de zogenaamde klopjeswereld. In de katholieke encyclopedie, uitgave 1933, treffen we een uitgebreid artikel aan over de klopjes. Klopjes vinden we voornamelijk in Amsterdam. Daar hadden de protestanten het sedert 1583 voor het zeggen. Katholieke priesters leidden er een tamelijk verborgen leven. In die enigszins vijandige omgeving vonden ze steun en bescherming bij de klopjes. De klopjes waren vrome, ongehuwde, katholieke vrouwen die de priesters bijstonden in hun werk tot het behoud en de uitbreiding van het katholiek geloof. Ze hielpen de priesters en zorgden voor hun huishouden, voor de kerk, de kerkgewaden, de zang. Naast catechismusles, onderwezen ze naaien en breien, maar ook lezen en schrijven.

Wanneer een priester stierf, deelden zij bij vrienden en kennissen een overlijdensbericht rond, met de vraag voor de afgestorvene te bidden. Dit was de voorloper van ons huidig 'doodsantje'. Het waren meestal perkamentjes, met de hand beschreven en in een klein aantal exemplaren verspreid, hooguit een dertigtal. Alhoewel de klopjes over heel Nederland verspreid waren, beschouwt men Amsterdam toch als de bakermat van het ontstaan van bidprentjes.

Tot zover dus over het ontstaan van de doodsprentjes. Maar hoe zijn ze dan tot bij ons gekomen? Van uit Amsterdam is het gebruik ervan naar het zuiden afgezakt, Rotterdam, 's Hertogenbosch om ten slotte de grens over te steken en in Antwerpen door te dringen.

In de 18de eeuw zijn de gedrukte bidprentjes een zeldzaamheid. Rond 1780 komt hierin een kentering en hier speelt Antwerpen een bijzondere rol. Om dit uit te leggen, moeten we terug naar het jaar 1648, de vrede van Westfalen, het einde van de dertigjarige en ook de tachtigjarige oorlog, met één woord de godsdienstvrede. De Zuidelijke Nederlanden blijven overwegend katholiek en hier begint de contrareformatie of de heropleving van het katholiek geloof. Het zijn vooral de Jezuïeten die trachten het volksgeloof en de volksdevotie weer tot bloei te brengen. En ze doen dat onder andere door het verspreiden van devotieprentjes, prentjes van heiligen of van scènes uit het evangelie, al of niet in medaillon en met beperkte tekst. Die worden vooral gedrukt in Antwerpen waar uiterst befaamde ontwerpers en graveurs aan het werk zijn (Leys, Mols, Schippers). Wanneer rond het jaar 1800 het doodsprentje ingeburgerd is, valt het niet te verwonderen dat men de tekst van het overlijdensbericht op de rug van het devotieprentje gaat drukken.

            

Tot ongeveer 1830 zijn de Antwerpse devotieprentjes de basis voor de bidprentjes. Er is weinig symboliek in die eerste prentjes: een altaar, een graf een kist met daarop een gekruisigde Christus, het alziend oog Gods en vaak onderaan een moraliserend zinnetje.

Hier valt toch even een tamelijk ongewoon gebruik te vermelden, vooral in Brugge en Brabant:
Vooraleer de bidprentjes hier bekend waren, werden de overlijdensberichten gedrukt op de rug van speelkaarten. Dit kan misschien uitgelegd worden door papierschaarste of wellicht enkel omdat die speelkaarten een witte rug hadden.

Het oudst bedrukte bidprentje te Brugge zou gemaakt zijn voor de eerwaarde heer Jacob Wielmaecker, pastoor van de Potterie, overleden op 12 maart 1814.
Zeer uitzonderlijk vindt men vanaf 1810 bidprentjes voor niet priesters. Pas jaren later werd het 'doodsantje' ook gewoon toegelaten bij begrafenissen van prominenten of rijke burgers. Pastoor Slosse vertelt in zijn boek 'Rond Kortrijk' wat er gebeurde in 1841 wanneer een rijke mulder Ivo Vercoutere, tevens kerkmeester en wetheer op de gemeente Vijve Sint-Baafs op 7 arpil stierf. Francisca Loncke, zijn weduwe vroeg een grote uitvaart en santjes. De pastoor verzette zich er tegen: "Wat peinst ge wel!" zei hij, "Dit is al pracht en glorie boven uwen staat. Dat is goed voor kinderen, ze geven dat niet aan groote menschen." Men heeft ze dan maar bij de maaltijd uitgedeeld.

Men ziet dus een evolutie op sociaal gebied: eerst bisschoppen, priesters, prominenten, later de rijken en de notabelen en weer een hele tijd later de gewone sterveling.


Wat met de evolutie van het prentje zelf, wat stelde het voor?

Tot 1830 beheersten de Antwerpse devotieprentjes de markt. Andere specifieke Antwerpse prentjes zoals heiligenbeelden en voorstellingen van beelden in medaillon vinden we nog terug tot 1850, ook enkele met de parochiekerk van de overledene.

In de eerste helft van de 19de eeuw waren onze landelijke drukkers weinig mondig en onvoldoende uitgerust qua drukmogelijkheden. Slechts zeer langzaam ziet men nieuwe ontwerpen ontstaan die, los van Antwerpen, de voorstellingen op de bidprentjes gaan bepalen. Maar naast het initiatief en de vindingrijkheid van de ontwerpers is het vooral de evolutie van de drukkunst zelf die het bidprentje gaat veranderen.

Vermelden we hier in de eerste plaats de knekelprentjes. Men ziet vooral doodshoofden en knekels, waardoor de overlevenden op een lugubere manier in voeling gebracht worden met hun eigen dood, vooral als dat schrikbeeld aangedikt werd met het vermanende zinnetje "Laet ons dikwijls op de doodpeyzen!". Niet te verwonderen dat ze niet lang hebben stand gehouden.

knekelprentje

Tussen 1830 en 1850 zijn de zerkskes in de mode. Op het prentje is een zerk afgebeeld, soms met de naam van de overledene, en daarrond enkele symbolische motieven: een lijkwade, een treurwilg, een engel, een wenende vrouw. Ook dit was geen succes

           .

Terloops moet hier vermeld worden dat rond diezelfde periode (1840) er prentjes met goudopdruk verschenen, maar na enkele jaren is door het gebrekkige procédé het opgelegde goud weggesleten zodat ze praktisch onleesbaar werden.

Een andere luxe in die periode is het gebruik van porseleinkaartjes als bidprentjes, tussen 1850 en 1870, bijna uitsluitend in de grote steden. Dus bijna exclusief voor rijken en dus ook geen lang leven beschoren.

Het bidprentje dat zal blijven voortleven tot na de tweede wereldoorlog is het bidprentje met volle aflaat. Paus Pius VII bevestigde in 1823 de volle aflaat, toepasselijk op de gelovige zielen die onder de gewone voorwaarden het gebed, ter verering van de vijf wonden, geknield opzegden voor een afbeelding van de gekruisigde Christus. Rond 1840 is er dan ergens in Vlaanderen een drukker op het idee gekomen het gebed op het bidprentje te drukken naast de voorstelling van Christus aan het kruis. Zo was het meteen mogelijk om een volle aflaat te verdienen door het gebed op te zeggen bij het aanschouwen van het bidprentje, een volle aflaat die ook toepasselijk was op de overledene.
Op 5 maart 1843 gaf Monseigneur Boussen, bisschop van Brugge, toelating het gebed te drukken en zo werd dat doodsprentje een bestseller en zou dat nog tientallen jaren blijven.
In 1858 kwam er nog een kleine wijziging wanneer paus Pius XI vastlegde dat er ook een bijkomend gebed ter intentie van de paus moest gezegd worden, maar niemand wist welk gebed hier moest gebeden worden om aan die voorwaarde te voldoen.

           


Er kwam wel een zekere variatie in de voorstelling, niet zozeer in het beeld van de gekruisigde Christus, maar veeleer in de plaats en het aantal personen die onderaan het kruis stonden: Maria rechts of Maria links van het kruis, Maria en Johannes, of de wenende Maria Magdalena, of de drie Maria's (Maria Magdalena, Maria Cleophas, Maria Salomé).

   

Dat onze lokale drukkers enige technische achterstand opliepen, blijkt duidelijk uit het feit dat reeds in 1840 de markt overspoeld werd door bidprentjes uit Parijs. Misschien is de druktechniek niet de enige uitleg voor die achterstand. Wellicht was men de Antwerpse afbeeldingen beu, waren die uit Parijs aantrekkelijker en wie weet, omwille van de grotere afzet, ook goedkoper. De Parijse prentjes hadden een zoete, romantische, sentimentele stijl. Men spreekt van de Saint-Sulpicestijl omdat de meeste drukkers, die deze stijl handteerden, gevestigd waren in en rond de Rue Saint- Sulpice. Hieronder enkele voorbeelden van Parijse drukkers:

gerard


De eerste Parijse exemplaren waren kerkhofprentjes: een kerkhof met een zerk, een treurwilg, een kruis, vrouwen en kinderen die klaarblijkelijk gebukt gaan onder het verdriet.
Daarna volgen de heiligenprentjes, afbeeldingen van heiligen, meestal omkranst door een zwarte rand of kantdrukwerk. Ze houden stand tot 1875. Hieronder enkele voorbeelden van zo'n heiligenprentjes van vóór 1875: Cathérine,Hélène, Anne en Charles:

             

Het drukwerk via staalgravure leverde prentjes af die qua uitvoering ongetwijfeld de beste waren. Ook de tweetaligheid was voor de Parijzenaars geen probleem. Het was een massaproductie en op vele prentjes vindt men de melding 'déposé', zelfs met naam en adres van de drukker.
Geen enkel passend onderwerp blijft onbehandeld, de ontwerpers hebben steeds inspiratie gezocht in zowel christelijke als heidense symbolen. Zo ziet men vaak:

Algemeen menselijke symbolen:
Vergankelijkheid van het leven: doodshoofd, zandloper, ondergaande zon, gestrand bootje, gebroken of liggende zuil
Onverbiddelijkheid van de dood: zeis, spade, geknakte bloemstengel
Pijn van de scheiding of rouw: treurwilg, cypres
Trouw der levenden: klimop, ineengestrengelde handen, bloemen, vergeet-mij-nietjes, chrysanten

                      

Christelijke symboliek:
Dood: slang met doodshoofd, pelgrimstaf
Verrijzenis: vlinder
Voortbestaan van de ziel: duif, ster, brandende lamp
Gebed voor de overledene: wierook, bloemen
Hoop op de hemel: anker
Hemels geluk als eeuwige vrede: olijftak
Hemels geluk als verdiende beloning: weegschaal, open boek, palmtak, kroon

                             

Op het einde van de 19de eeuw levert Parijs zelfs gekleurde bidprentjes. Een veel voorkomend thema zijn bloemen rond een kruis.

ook de Ecce Homo

          

en de Mater Dolorosa waren sterk in trek.

                  


Ondertussen is er heel wat verandering gekomen in de drukprocédés. De lithografie werd uitgevonden in 1795 en ook de drukkers van bidprentjes hebben hier handig van gebruik gemaakt. Reeds in 1821 krijgt Mgr. De Broglie, bisschop van Gent, maar overleden te Parijs, een bidprentje met lithoportret. Eén der eerste bidprentjes met lithoportret in België was van Mgr. J. Vande Velde, overleden in 1838.

   

Wat de doodsprentjes betreft, heeft de lithodruk vooral toepassing gevonden in het drukken van portretten.
Op gebied van lithografie verwierven onze drukkers ongetwijfeld bekendheid: Hemelsoet uit Gent met prachtig versierde lithoprentjes, Van Loo uit Gent met ongeveer 1700 verschillende prentjes, en ook Daveluy uit Brugge. Jacques Petit ging onder andere bij Daveluy in opleiding en startte in 1846 een eigen steendrukkerij.


In 1877 start in Brugge de drukkerij Desclee-De Brouwer, Sint-Augustinus drukkerij, die haar eigen stempel op bidprentjes zal slaan door het verspreiden van neo-gothische voorstellingen.

Zo zijn we in de 20ste eeuw beland. De uitvinding van de foto in 1839 leidde ook tot toepassing op de bidprentjes. In het begin door het kleven van een sepiakleurige foto op karton.

Rond de eeuwwisseling was de firma Hemelsoet gespecialiseerd in een nieuwe techniek: de fototypie waardoor de foto's beter en gemakkelijker konden worden afgedrukt.

           

De bidprentjes met foto kwamen veelvuldig voor tot het einde van de tweede wereldoorlog, verloren dan wat aan populariteit, maar zijn sedert 1970 volop weer in de mode. Prachtige kleurenfoto's vervangen nu de vroegere zwart-wit uitvoering.
Ook nieuw rond de eeuwwisseling was het verschijnen van de specifieke kinderbidprentjes. Die zijn helemaal omringd door een brede blauwe rand en stellen meestal een engel voor die een kind ten hemel voert of die een bloem plukt.


De eerste helft van de twintigste eeuw bracht weinig vernieuwing. Te vermelden nochtans zijn de inspanningen van de uitgeverij 'Art Catholique' te Parijs die een reeks sepiakleurige prentjes op de markt brengt met afbeeldingen van beroemde schilderijen die het lijden van Christus voorstellen.



Jos Speybrouck ontwierp een hele reeks verfrissende neogothische tekeningen voor bidprentjes die in de drukkerswereld ongeveer dertig jaar lang stand hielden.


Voor meer illustraties van Jos Speybrouck: klik hier.

De periode na 1960 bracht vooral vernieuwing door de verfijning van de druktechnieken, wat in het bijzonder aanleiding gaf tot de verspreiding van bidprentjes met prachtige kleurenfoto's.


Van de oude symboliek is veel verloren gegaan. Op de meeste prentjes treft men nog het kruis aan in allerlei vormen, soms brandende kaarsen, biddende handen en sporadisch een bloem, een duif, vaak met een spreuk die tot nadenken stemt of gewoon een allusie aan vrede.


Men krijgt de indruk dat het sacraal karakter van het doodsprentje is afgezwakt, waardoor de persoonlijkheid van de afgestorvene beter in het daglicht gesteld kan worden. Indien men daarbij bedenkt dat bij begrafenis van vrijzinnigen vaak ook een prentje wordt uitgedeeld, dan komt men tot de conclusie dat het bidprentje evolueert naar een louter gedachtenprentje.


Gedurende de laatste decennia van vorige eeuw stelt men tevens een ander fenomeen vast en dit wat vorm en grootte van het prentje betreft. Gedurende meer dan een eeuw heeft men zich steeds gehouden aan een tamelijk vast formaat, ongeveer 7 cm op 11 cm, enkel of dubbel.

Rond 1980 ontstaat er plots een wildgroei van formaten of beter gezegd: er bestaat geen vast formaat meer. Misschien is dit ook een vorm van individualisering.

Hoe evolueerde de tekst op het bidprentje? Dit wordt verder besproken in opbouw van de tekstzijde.